vrijdag 29 april 2011

MBO moet innoveren met ICT om productiever te worden

Het MBO staat voor een belangrijk kruispunt. Een aantal ontwikkelingen dreigt een deel van het fundament onder het MBO af te breken. Denk aan de aanstaande grote uittocht aan leraren door de aanstormende vergrijzing, de financiële krapte bij veel instellingen, en dat gecombineerd met een aantal bezuinigingen (aangekondigd als 'verschuivingen op de begroting'). Daar bovenop nog een herstructurering in de vorm van het Actieplan MBO 'Focus op Vakmanschap', dat recent door de Minister van Onderwijs is gepresenteerd. Daarbij gaat het onder andere om een combinatie van meer verplichte contacturen per jaar, minder praktijkuren en de verkorting van de curriculumduur van 4 naar 3 jaar voor een groot deel van de opleidingen.
Alles bij elkaar wordt van MBO-instellingen meer verwacht terwijl er minder middelen beschikbaar zijn, De visie van het kabinet is dat het allemaal best wat efficiënter kan en het beleid daar dan ook op is gericht.  Dat levert een aantal uitdagingen op voor de sector die zonder een aantal noodzakelijke innovaties niet kunnen worden opgepakt, zeker niet met een calculerende overheid die met een aantal beperkende regels de onderwijsinstellingen de ruimte ontneemt om die innovaties vorm te geven.
Meer met minder kan alleen als de productiviteit van het onderwijs toeneemt. In de praktijk betekent dat meer leeropbrengst per onderwijsuur. Er zijn allerlei maatregelen te bedenken, die over het algemeen alleen op korte termijn soelaas kunnen bieden. Grotere klassen, docenten meer uren voor de klas zetten, bijvoorbeeld. Dat zijn echter ook oplossingen, die het ziekteverzuim en de uitstroom van docenten uit het onderwijs zullen versterken. Verbeteren van de bedrijfsvoering zodat docenten minder tijd hoeven te besteden aan het oplossen van allerlei ad hoc problemen en allerlei administratieve taken lijkt ook een stap in de goede richting. Dat zal echter niet die extra onderwijstijd opleveren, die nodig is.
Om meer rendement uit een onderwijsuur te krijgen is het noodzakelijk dat het onderwijs wordt geëxtensiveerd. Studenten moeten meer zelf doen en ICT zal daarbij een belangrijke rol moeten spelen. Op zich niets nieuws onder de zon: een deel van het onderwijs kan worden ingericht in de vorm van 'e-learning'. Dat betekent dat leerlingen en studenten een deel van het onderwijs aangeboden krijgen met digitaal lesmateriaal met begeleiding op afstand.
In tegenstelling tot tal van andere sectoren hebben investeringen in ICT in het onderwijs nauwelijks geleid tot een duidelijke productiviteitstijging. Er zijn talrijke voorbeelden te noemen waarbij ICT wordt ingezet in het onderwijs zelf (digitale leermiddelen, digitale leeromgevingen) of ter ondersteuning van het onderwijs (cijferinvoer, begeleiding, presentieregistratie) maar dat gebeurt maar zelden structureel of instellingsbreed op basis van een duidelijke didactische of organisatorische instellingsvisie. Blijkbaar heeft het tot nu toe aan een echte noodzaak ontbroken om door te pakken. Met de genoemde problemen bonst die noodzaak om met behulp van ICT het onderwijs productiever te maken echter aan de voordeur van de onderwijsinstellingen. Dat vraagt om een heldere visie en duidelijke sturing van de scholen maar ook een overheid die de ruimte biedt om die innovaties te realiseren.
Bestuurders moeten een visie uitwerken op welke manier ICT kan bijdragen om het onderwijs productiever te maken en daar vervolgens ook duidelijk op moeten sturen (ook wat betreft de ICT-competenties van docenten!). Tot nu toe zijn implementatiestrategieën vaak gericht op 'verleiding' in de hoop dat een goed voorbeeld vanzelf zal leiden tot een verbreding. Tal van experimenten hebben in het verleden laten zien, dat dat niet werkt. Hier valt nog het een en ander te verbeteren.
Een belangrijke externe belemmerende factor is de huidige regelgeving rondom onderwijstijd. In het MBO tellen alleen de uren die een student aantoonbaar op school besteedt aan onderwijsactiviteiten onder begeleiding van een bevoegd docent mee voor de verplicht te halen norm van 850 klokuren les per jaar. Dat is inclusief de stage in een bedrijf. Op zich is er niets verkeerd aan een norm, die bepaalt hoeveel uur er minimaal lesgegeven moet worden. Naleving van de regel heeft echter een grotere prioriteit gekregen dan de kwaliteit van het onderwijs. Dat heeft bijvoorbeeld geleid tot de beruchte ophokuren: zet wat studenten bij elkaar in een klas met een docent erbij en er kan weer een onderwijsuur worden geregistreerd. Niet het leerrendement staat centraal maar de naleving van de regels. En juist die regels maken dat e-learning niet als onderwijstijd kan worden betiteld. Met deze strikte definitie van onderwijstijd is het de overheid zelf die de noodzakelijke innovaties in de weg staat. De ambities van Nederland Kennisland gaat niet alleen om meer geld voor het onderwijs, ook om ruimte om modern onderwijs mogelijk te maken.

Flexibel onderwijs voor topsportleerlingen (2)

Even geleden besteedde ik al aandacht aan het project 'Ruimte voor Talent' waaraan ik heb meegewerkt. Het gaat daarbij over flexibel onderwijs voor leerlingen van een Centrum voor topsport en onderwijs (CTO). Inmiddels is ook het rapport, dat daarbij is opgesteld op innovatie.kennisnet.nl te vinden.
Overigens reageerde Paul Aerssens op het vorige bericht:
Het lijkt erop alsof Kennisnet alle credits toekomen voor de opzet van het project. Bekeken vanuit de werkvloer heeft de inbreng van Kennisnet in het CTO-project zich uitsluitend beperkt tot het opstellen van een onderwijskundig concept en niet het uitwerken daarvan. De uitwerking op het Sint-Joriscollege in Eindhoven vindt plaats op school samen met Threeships (N@tschool).
Nog even los of het hier gaat om een semantische discussie (het verschil tussen 'opstellen' en 'uitwerken'): De opmerking van Paul is terecht voor wat betreft het echte werk: die uitdaging ligt bij de scholen zelf! Ik hoop er af en toe wat te horen over de vorderingen...

vrijdag 22 april 2011

Relatie event - over educatie, entertainment, esthetiek en escapisme

Een tijd geleden kreeg ik een uitnodiging in de bus. Van CINOP. Om deel te nemen aan een relatie event. Ik heb nog even getwijfeld of ik nu wel zo'n relatie was waarvoor dit event was bedoeld. Toch ben ik er maar op ingegaan, ik vond het eigenlijk ook wel een beetje een eer...


Instituut voor Beeld en Geluid
De bijeenkomst vond plaats in het immense Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum. Het eerste deel van het programma werd besteed aan een rondleiding door dat instituut. Daarbij werd ook veel aandacht besteed aan het gebouw (je weet wel, dat prachtige gebouw met die gekleurde glazen panelen aan de buitenkant). Indrukwekkende architectuur, mooie vormgeving, inspirerende omgeving. In het gebouw is het nationaal audiovisueel archief ondergebracht. Bijna 46 km aan stellingen met video van 60 jaar tv-historie. Goed voor 700.000 uur tv! En dat groeit voortdurend, al hoeven er geen nieuwe archiefkasten meer bij te komen omdat alles tegenwoordig meteen digitaal wordt opgeslagen. Het instituut fungeert daarom ook als kennisinstituut en levert ook allerlei online onderwijsdiensten aan. Daarbij speelt ook Kennisnet een rol.
Een bijzondere ervaring was het om vervolgens door de 'experience' te wandelen. Een interactieve tentoonstelling met oude afleveringen van kinderprogramma's (jeugdsentiment), maar ook de gelegenheid om eens vanaf een autocue het nieuws te lezen, om als ster een keertje op te komen of mee te doen aan een quiz. Op een slimme manier wordt met behulp van een ring met een rfid-chip een persoonlijke website opgebouwd met een aantal van de experiences die je beleefd en die je later nog eens kunt bekijken en delen met anderen. Achter de hele tentoonstelling zit een doordacht onderwijskundig concept op basis van educatie, entertainment, esthetiek, escapisme (onderdompeling).
De moeite waard om er een keertje naar toe te gaan!


Martijn Aslander
Onderdeel van het programma was een presentatie van Martijn 'Lifehacker' Aslander. Ik kan hier alleen een impressie geven van het verhaal omdat het te snel ging en eigenlijk te leuk was om voortdurend te typen op mijn iPad.
Met een korte introductie werd de toon gezet: met wat simpele vragen aan het publiek maakte Aslander op een ludieke manier duidelijk dat het overgrote deel van de kenniswerkers (en dus het publiek) veel te weinig gebruik maakt van de mogelijkheden die er zijn om tijd te sparen, kennis te verwerven en te delen. Hij wil daar zelf ook geen geld meer voor vragen.
Hij introduceerde zichzelf als een superloser: geen opleiding, maar wel ondernemer op zijn 15de, als organisator van allerlei activiteiten en feesten. Verder is het gewoon een kwestie van fouten maken, veel fouten maken, daar leer je van. "Als je in zeven sloten tegelijkertijd loopt, kom je er vanzelf achter dat de meeste sloten helemaal niet zo diep zijn en dat je genoeg vrienden hebt om je uit die diepe sloten te halen!"
De kern van zijn manier van werken is heel eenvoudig. Kijk of dingen simpeler gedaan kunnen worden en dan met name door gebruik te maken van je netwerk. Daarbij gaf hij een leuk voorbeeld hoe Greenpeace veel meer rendement uit hun donateursnetwerk zou kunnen halen. "Gebruiken jullie veel pennen? Kost zeker wel wat? Waarom vraag je niet al je donateurs een pen op te sturen? Heb je in een keer genoeg voor tien jaar. En jullie betalen natuurlijk nogal wat voor dit pand? Zou er geen vastgoedmakelaar tussen je donateurs zitten die een leegstaand pand best voor een jaartje ter beschikking wil stellen? Staat nu toch leeg, is ook nog reclame. Elk jaar verhuizen? Zou er niet een donateur zijn met een vrachtauto?" Enzovoorts.
Hij liet de kracht van het netwerk zien aan de hand van een ideetje dat hij kreeg. Een IPad is natuurlijk een leuk ding maar je moet nog eens $30 neertellen voor een standaard om hem rechtop te kunnen laten staan. Op vrijdag kreeg hij het idee om een simpel houten blokje met een sleuf te laten maken door een bevriende knutselaar om de hoek. Op zaterdag was dat ding gemaakt. Diezelfde dag had hij een website, waarop hij dat ding aanbood voor €4. Op zondag stond er een bericht op een bekende website en gingen er allerlei tweets de wereld rond.  Op maandag kwamen de bestellingen binnen vanuit 21 landen...
De wereld verandert razendsnel, er komen steeds meer mogelijkheden en hulpmiddelen, met name doordat mensen een idee krijgen over iets wat sneller, leuker, beter, anders kan en dat ook willen delen met anderen. Dat is in feite de kern van lifehacking, waar hij (samen met anderen) enkele boeken over heeft geschreven. "Die boeken moet je vooral downloaden en rondsturen aan al je vrienden en kennissen. En vooral niet zelf lezen. Na week vraag je aan een vriend, wat die nou de beste tip in zo'n boek vond en of die dat eens voor wil doen..."
Meer informatie ook op http://Bit.ly/links-Martijn


Diner pensent
Het laatste onderdeel van het programma was een 'diner pensent'. Een driegangen diner vergezeld door drie stellingen waarover aan de tafels tijdens het eten gediscussieerd kon worden. Tussen de gangen door werd een klein debat gevoerd tussen (aangewezen) voor- en tegenstanders van de stelling. De stellingen waren op zichzelf eenvoudig maar als je vooraf verklaard voor- of tegenstander moet zijn, valt dat niet mee.
Je kunt heel genuanceerd denken over stellingen als 'de werkomgeving moet zich aanpassen aan de mens', 'er moeten technology cops worden aangesteld op scholen' of 'leermethoden moeten gratis zijn'. In elk geval leidt het tot tal van interessante discussies en het uitwisselen van ideeën en standpunten:
  • Een werkomgeving moet zich niet alleen aanpassen om het mensen alleen maar makkelijker te maken, het moet ze ook blijven uitdagen (denk aan Nicholas Carr).
  • Technology cops zijn niet nodig, tenzij je de leerlingen zelf laat bepalen en bewaken hoe een netiquette er uit moet zien. Tegelijkertijd is er ook de constatering dat het onderwijs het zich op een een of andere manier kan veroorloven om nauwelijks gebruik te maken van de mogelijkheden van de te technologische ontwikkelingen.
  • En gratis methoden? Niets is echt gratis, als jezelf de de leermiddelen op internet bij elkaar moet sprokkelen om een beetje kwaliteit te krijgen betaal je het uiteindelijk zelf met je eigen tijd.
Alles bij elkaar een prima bijeenkomst geweest. Voor zo'n relatie houd ik me aanbevolen.

woensdag 20 april 2011

Het ondiepe, wat het internet doet met onze hersenen

Het boek van Nicholas Carr heeft me aan het denken gezet. In het kort gezegd beschrijft Carr de consequenties van veelvuldig internetgebruik op de hersenen. En wat hij beschrijft, maakt me niet vrolijk.
Hersenen zijn plastisch, zenuwbanen passen zich aan aan de taken die ze te verwerken krijgen. De manier waarop het internet in elkaar zit maakt, dat bepaalde taken van informatieverwerving en -verwerking oppervlakkiger verlopen, dat kennis minder makkelijk wordt opgebouwd, dat leervaardigheden afnemen. We worden er dus dommer van! Niet alleen als individuen maar gezien de schaal waarop het gebeurt ook als mensheid. Aldus Carr.
Er is meer informatie voorhanden maar dat maakt ook dat die oppervlakkiger wordt opgenomen. Het internet is een gigantische informatiebron. Hyperlinks maken het mogelijk om niet alleen maar lineair door teksten of zelfs hele informatiebronnen te gaan maar er steeds stukjes uit te pikken en weer verder te springen naar het volgende stukje. Mensen vinden het steeds moeilijker om zich te concentreren op langere teksten.
Gereedschap is in feite een verlengstuk van het lichaam. Elk stuk gereedschap zorgt voor betere prestaties maar dat is niet gratis. Met elk stuk gereedschap verdwijnt of verkleint ook een bepaald vermogen. Of het nu gaat om een notitieblok als verlengstuk van je geheugen, een landkaart om je te oriënteren, een machine om meer kracht te kunnen zetten. De moderne technologie neemt een mens heel veel uit handen. In een aantal voorbeelden schetst Carr hoe dat ten koste gaat van creativiteit en kennis.
Zo beschrijft het in een aantal hoofdstukken allerlei thema's, die verband houden met zijn stelling. Carr gaat uitgebreid in op allerlei ontwikkelingen die verband houden met zijn waarneming. De ontwikkeling van het schrift en wat het lezen met de ontwikkeling van hersenen heeft gedaan. De invloed van de boekdrukkunst, het ontstaan van het internet. Hij beschrijft de plasticiteit van de hersenen en de manier waarop die beïnvloed wordt door het internet. Hoe bedrijven als Google inspelen op de nieuwe manier van informatieverwerving, het in feite in stand houden en versterken!
Het boek heb ik gelezen op mijn iPad. Eigenlijk had ik (in eerste instantie) niet zo'n last van dat verlies aan concentratie. Totdat ik me realiseerde dat het me elke keer weer moeite kostte om er toe te zetten weer een stukje te lezen. Het schrijven van dit stukje heeft me ook veel moeite gekost. Het bleek, dat ik me veel van de zaken die ik had gelezen, maar moeilijk kon herinneren. Elke keer dat ik nog eens door het boek bladerde om een bepaald stukje terug te vinden, merkte ik dat ik hele stukken weer las alsof het de eerste keer was...
Dus geen internet meer in het onderwijs? Nog los van het feit dat veel van de ontwikkelingen zich niet zomaar laten sturen, valt er ook wel wat te relativeren. Carr gaat vooral uit van hyperteksten en webpagina's met allerlei kleurrijke, grafische symbolen en plaatjes, die de aandacht afleiden. Lang niet alle applicaties en educatieve programma's zitten op die manier in elkaar. Met wat Carr aandraagt kan ook rekening gehouden worden bij het ontwerp van (educatieve) programma's. Niettemin maakt Carr duidelijk dat er een keerzijde zit aan de informatietechnologie.

vrijdag 15 april 2011

Flexibel onderwijs voor topsportleerlingen

De Metro kopte het al op de voorkant: Digitaal les voor topsporters. Gisteren organiseerden Kennisnet en het NOC*NSF een persbijeenkomst rondom de uitkomsten van het project 'Ruimte voor talent' in het kader van het Kennisnet/Surfnet Innovatieprogramma. Twee centra voor Topsportonderwijs (CTO) uit Heerenveen en Eindhoven krgen het onderwijs aan de topsportleerlingen niet meer georganiseerd rondom de sportagenda van de leerling. De situatie vroeg om een ander, veel flexibeler onderwijsconcept.
De oplossing werd gevonden door het grootste deel van onderwijs vorm te geven door middel van  e-learning. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Dat stelt immers eisen aan de leeromgeving, de digitale leermiddelen, de plannen van individuele leeroutes enzovoorts. Daarbij komt dan nog de vraag of de benodigde digitale systemen al beschikbaar zijn of dat er nog specifiek iets ontwikkeld moet worden. Kennisnet heeft daarom ondersteuning gezocht bij een aantal partijen bij het uitwerken van het oorspronkelijke onderwijsconcept.
Samen met een onderwijskundige van TriamFloat heb ik een bijdrage mogen leveren bij het uitwerken van het digitale onderwijsconcept. Wat voor eisen stel je aan de leermiddelen en aan de begeleiding?Hoe werkt een onderwijscatalogus (waarin het onderwijsaanbod is beschreven) idealiter samen met een onderwijsmagazijn (zeg maar: elektronische leeromgeving waarin de digitale leermiddelen zijn opgenomen)? Met collega's van Twynstra Gudde en Kennisnet zelf hebben we ook een marktscan gehouden waaruit duidelijk werd dat wat je nodig hebt voor een onderwijsconcept als dit al voor een belangrijk deel beschikbaar is op de markt! Ook veel van het benodigd lesmateriaal blijkt al beschikbaar te zijn. Mooie voorbeelden die prima in het onderwijsconcept passen bij o.a. Malmberg (Of Course), bij StudioVO, Math4All, Les2.0, enzovoorts. Meer over dit project is te vinden op innovatie.kennisnet.nl.
Het lijkt een beetje 'overdone' om voor twee scholen een dergelijk project op poten te zetten. Het punt is vooral dat hier een duidelijke noodzaak ligt om het onderwijs te innoveren omdat het bestaande concept niet meer voldoet. Dat geldt op veel meer plaatsen. In een dergelijke praktijksituatie wordt veel ervaring opgedaan voor andere scholen met andere situaties maar in wezen de zelfde problemen.
In situaties als dit, speelt geld altijd een cruciale rol. Dan is het toch zuur om te moeten constateren dat de overheid het allemaal welletjes vindt en de stekker trekt uit het Kennisnet/Surfnet Innovatieprogramma...
Het was geen makkelijk project maar dat geeft alleen des te meer voldoening als je er achteraf op terug kijkt. Met name de relatie tussen onderwijscatalogus en onderwijsmagazijn blijkt in de praktijk nog heel complexe materie te zijn. Zo'n legosteentjes metafoor zoals die bij Triple A wordt gebruikt, geeft veel inzicht maar blijkt in de praktijk toch wat lastiger te realiseren, zeker als de twee onderdelen niet in dezelfde applicatie zijn opgenomen. Hier is nog wel wat werk te verrichten.

zondag 10 april 2011

Onderwijsgrafieken

Via een LinkedIn-groep kwam ik bij een blog over onderwijsgrafieken van Reinout van Brakel. Reinout geeft zelf aan:

Omdat ik regelmatig actualiteitenseminars onderwijs geef, zocht ik naar een goede manier om de ontwikkelingen bij te houden. Ik ben nu 40 dagen bezig en wil het een jaar volhouden (net als die jongen die iedere dag een andere hotelkamer'uitprobeerde in Amsterdam). Het is verbazingwekkend hoeveel rapporten over onderwijs ik na ruim een maand gevonden heb!
Wie meer wil weten over een bepaald onderwerp: laat het weten, dan zoek ik er een grafiek bij!

Enerzijds vind ik het een leuk initiatief, daarom hier wat reclame voor de blog van Reinout. Ik heb ook wel wat bedenkingen: de kans bestaat natuurlijk dat er een verzameling grafieken uitkomt waar je door de grote variatie maar weinig profijt van hebt. Het doet me een beetje denken aan die 'vraag-boekjes' voor de jeugd waar allerei wetenswaardigheden in staan. Achtereenvolgens komen dan onderwerpen aan bod als:

  • waarom hebben olifanten grote oren?
  • waarom is vogelpoep zwart en wit?
  • wat zijn krokodillentranen?
  • enzovoorts.

En dan maar hopen dat jouw vraag er tussen zit. Maar net als dat type boekjes: het is voor de liefhebber!
Reinout vraagt om suggesties. Ik heb er wel een. Misschien is het aardig om eenmalige uitgave van Noordhoff uit 2008, de Atlas van het Onderwijs nog eens onder de loep te nemen en te kijken wat de ontwikkelingen sindsdien zijn geweest.

CVI Managementconferentie - (4) Macrodoelmatigheid in het MBO ... #cvimc



Jan van Zijl, voorzitter van de MBO-raad, gaat in één van de sessies in op de macrodoelmatigheid in het MBO in een publiek met veel CvB-leden. Dat levert een boeiende discussie op. Hij refereert daarbij aan het onderzoek, dat de MBO-raad heeft laten uitvoeren door het IVA en KBA.

Van Zijl geeft eerst een toelichting op de aspecten, die samenhangen met het begrip. Hij omschrijft macrodoelmatigheid als:

Optimaal beroepsonderwijs bieden aan MBO-studenten op een kostenefficiente manier, leidend tot een duurzame plek op de arbeidsmarkt (en dat is nog iets anders dan vacaturevervulling).

Je kunt er op verschillende manieren naar kijken. Gaat het bijvoorbeeld om een nationaal of regionaal vraagstuk?
Arbeidsmarktrelevantie is een belangrijk aspect. In Nederland hebben studenten een vrije keus. Dat is misschien niet efficiënt als je kijkt naar de tekorten op de arbeidsmarkt. Toch kan daar niet direct op worden gestuurd, hooguit indirect. Denk aan het actieprogramma Techniek. Je kunt als opvatting hebben dat er vanwege de vergrijzing een structureel tekort zal zijn op de arbeidsmarkt, dus dat het eigenlijk niet zoveel uitmaakt wat studenten voor opleiding kiezen. Vanwege de krapte op de arbeidsmarkt komen ze toch wel aan een baan.
De vraag is wel of dat doelmatig is. Een krappe arbeidsmarkt betekent weliswaar minder werklozen en dus minder uitkeringen maar onvervulde vacatures gaan ten koste van economische en dus welvaartsgroei. Er is dus veel aan gelegen om jonge mensen op een plek te krijgen waar ze nodig zijn. Daarbij komt dat er sprake is van een leegloop van het MBO. De toegenomen belangstelling voor de HAVO speelt daarbij een belangrijke rol. Inmiddels zijn er signalen dat de eisen aan de HAVO worden verzwaard en dat er bovendien mogelijkheden komen voor een associate degree, niveau 5 opleidingen, bij het MBO. Dat zijn in elk geval gunstige ontwikkelingen tegenover die leegloop.

Ook de omvang van opleidingen vormt een van de aspecten. Hoe kijk je aan tegen grote opleidingen (horeca) of juist tegen heel kleine opleidingen (pianostemmers). Voor kleinere opleidingen is het een stuk lastiger om dat regionaal te organiseren.
Tot nu toe konden scholen zich vrijelijk ontwikkelen, dat daarbij concurrentie kon ontstaan was nauwelijks een probleem. De concurrentie begint inmiddels wat onaangenamer te worden. Vreemd fenomeen is eigenlijk dat alle scholen denken te kunnen groeien, terwijl er toch sprake is van een dalend studentenaanbod. Dat betekent eigenlijk: concurreren of samenwerken, sturen op een volle bak of op kwaliteit! De vraag naar samenwerking wordt prangender, ook omdat er bij stakeholders zoals werkgevers het beeld bestaat: die scholen doen maar wat. Vervolgens zet de politiek er druk op om zaken anders aan te pakken. Dat kan leiden tot een zeer directieve aanpak, tenzij de sector aantoont dat ze er door samenwerking zelf uit kunnen komen.
Per regio is een analyse nodig en moeten regionale tafels worden georganiseerd waar afspraken worden gemaakt over. Dat is niet automatisch eenvoudig: Wat is een regio? Wat doe je met instellingen die over meerdere regio's is verdeeld?
In elk geval is het belangrijk om een grondige arbeidsmarktanalyse te maken en vervolgens afspraken te maken. Op een aantal plaatsen gebeurt dat al. Als men er in de regio er niet uitkomt, dan moet er een plek zijn waar geëscaleerd kan worden. Waarschijnlijk komt dat te liggen bij de nieuwe Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.
Er zijn pilots nodig om ervaring op te doen. Dat kan in de regio's waar het het overleg al gestart is, maar het is belangrijk om ook een moeilijke regio meenemen (randstad). Er is al een procescoördinator benoemd die het vraagstuk moet gaan begeleiden.

Ook de vermindering van het aantal kwalificatiedossiers is een thema. Uitgangspunt is, dat een diploma is gerelateerd aan een crebonummer en niet aan een uitstroomprofiel. In elk geval heeft de minister een paar jaar rust afgekondigd aan het front van de kwalificaties: voorlopig geen wijzigingen.

Er wordt nog even gesproken over 'hype-opleidingen'. Opleidingen waar veel vraag naar is maar die nauwelijks arbeidsrelevant zijn. Artiestenopleidingen worden genoemd. De vraag is of dat altijd erg is. Veel mensen gaan later toch wat anders doen, maar hebben dan wel al veel geleerd, al kunnen we ons dit niet onbeperkt permitteren. Het is niet altijd erg. Natuurlijk is er maar heel beperkt behoefte aan 'caviaknuffelaars' hoeweel veel studenten aangeven 'iets te willen doen met dieren'.
In de praktijk blijkt dat de competenties die daarbij horen, prima passen in de zorg, waar veel van die studenten later dan alsnog aan de slag kunnen. In feite is dat dan toch macrodoelmatig, al betekent dat nog niet dat er onbeperkt allerlei opleidingen afgestemd moeten worden op wat studenten graag willen. Dat leidt wel tot het risico dat studenten naar de HAVO gaan. Daar zullen echter de eisen worden aangescherpt, dat zal het MBO helpen.

Wat betekent dit alles voor de competenties van bestuurders? In elk geval is de tijdgeest veranderd, zowel voor de bestuurders als voor de scholen. Waren scholen tot voor kort nog maatschappelijke ondernemingen, inmiddels zijn het weer gewoon scholen. Dat betekent niet automatisch dat 'ondernemen' niet meer zou mogen maar het is geen doel op zich. Als het gaat om het een bijdrage aan het onderwijs, dan is dat nog iets anders!

De huidige ontwikkelingen vragen om een bredere kijk die verder gaat dan de eigen toko. En natuurlijk, ook bestuurders hebben nog te leren, het zou vreemd zijn als die zouden denken dat er niets meer te leren viel. Er wordt momenteel gewerkt aan een bestuurdersvereniging die ook die professionalisering moet adresseren. Ook andere sectoren hebben te maken met vergelijkbare ontwikkelingen, daar is eveneens van te leren en mee op te trekken.

zaterdag 9 april 2011

CVI Managementconferentie - (3) Krappere begrotingen, efficiëntere programma's... #cvimc

Educus is het bedrijf achter Eduarte. Zowel Stoas als Topicus participeren hierin. Advitrae is een bedrijfje dat scholen adviseert op het gebied van onderwijslogistiek en inmiddels het programma Xedule op de markt zet. Educus en Advitrae hebben een samenwerkingsverband opgezet om scholen op het gebied van onderwijslogistiek te kunnen ondersteunen.

In het verhaal wordt ingegaan op onderwijslogistiek in relatie tot de betaalbaarheid van het onderwijs.
Op zich gebeurt er al van alles op het gebied van onderwijslogistiek: organiseren, plannen, roosteren. In feite moet je onderwijs zien als een logistiek proces dat gemanaged moet worden zodat het onderwijsproces effectief en efficiënt kan worden doorlopen.
Overigens wordt onderwijslogistiek vaak één op één in verband gebracht met flexibel onderwijs. Dat is echter maar schijn. Onderwijslogistiek gaat vooral over het efficiënt en effectieg organiseren van onderwijs. Als onderwijs flexibeler moet worden, wordt een groter beroep gedaan op die onderwijslogistiek!

Een voorbeeld uit de zorg: Wanneer je last hebt van je rug stuurt de huisarts je door naar een neuroloog om te kijken of er sprake is van een hernia. Pas na vijf weken kun je daar terecht. De neuroloog wil voor de zekerheid een MRI. Er gaat nog eens zes weken overheen voor je daar terecht kunt. Daarna nog eens twee weken om de uitslag te krijgen: het blijkt geen hernia te zijn. In een doorlooptijd van drie maanden is er alles bij elkaar twee uur tijd aan de patient zelf besteed. Iedereen doet zijn best, maar efficiënt is het niet.
Omdat je weet dat een groot deel van de patienten met lage rugklachten een MRI nodig heeft, kan dat veel slimmer gepland worden. Als er een afspraak wordt gemaakt met de neuroloog wordt ook meteen de MRI en het nagesprek in gepland. Op zich hoeven mensen er niet harder voor te werken, alleen maar slimmer te plannen. In de praktijk wordt vaak gekeken of processtappen verbeterd kan worden, kortere gesprekken, snellere MRI, de efficiëntiewinst is marginaal, voor de patient levert het nauwelijks iets op.

In het onderwijs speelt in feite het zelfde. De 'student centraal' betekent vaak dat de onderwijsinhoud wordt verbeterd terwijl de meeste klachten gaan over onderwijsprocessen: lesuitval, beroede roosters, slechte communicatie, dat soort dingen.
Bekijk onderwijs als een proces waarbij zaken dan op elkaar worden afgestemd. Door op een slimmere manier naar de onderlinge verbanden van de processtappen te kijken kan er slimmer worden gepland en er veel rendement worden gehaald. Kern van de boodschap is, dat er al in het onderwijsontwerp naar de logistieke consequenties wordt gekeken, in feite een business case wordt gemaakt.

De betaalbaarheid van het onderwijs is een complex van factoren. Uit de onderwijsbenchmark 2008 komt naar voren dat 12% van kosten kan worden toegerekend aan huisvesting, 53% aan personeel.
Vanuit de onderwijslogistiek kun je kijken hoe je die kosten kunt beïnvloeden. Factoren, die een rol spelen, zijn studenten, onderwijsontwerp, medewerkers, BPV, faciliteiten en eventueel examinering. Met name studenten en onderwijsontwerp bepalen samen de vraag naar onderwijs en dus voor een belangrijk deel van de betaalbaarheid.
Vaak worden de verschillende factoren afzonderlijk geplandin plaats van gezamelijk, terwijl die factoren elkaar sterk beïnvloeden. Stel dat studenten op donderdag en vrijdag op stage zijn, dan moet er die dagen wel iets met de medewerkers en de ruimtes gebeuren. Daarom is het belangrijk dat er goed gekeken wordt naar het onderwijsonderwerp. Eigenlijk hoort er iemand bij te zitten met logistiek inzicht. Anders gezegd: eigenlijk zou er een business case opgesteld moeten worden van het ontwerp.

In een voorbeeld wordt ingegaan op de urennorm: Om de norm van 850 klokuren te kunnen halen wordt vaak 10% extr ingeroosterd. In de praktijk leidt dit vaak tot extra kosten en extra uitval. Een vergelijking met een situatie in de industrie illustreert dit. Als 90% van een bepaald ingekocht onderdeel voldoet, is dat op te lossen door de leverancier 10% extra te laten leveren. Dat vereist wel een controle bij de ontvangst en een berg af te voeren onderdelen, die niet voldoen. Beter is om de leverancier te laten zorgen voor 100% goede onderdelen. Op die manier is het ook beter om 850 uren goed te organiseren dan een reserve in te bouwen.

Planningen worden vaak gemaakt op basis van het aanbod in plaats van op de vraag. Deze mensen hebben we in huis, wat gaan die doen? In plaats daarvan zou de vraag gericht moeten zijn op de leervraag de studenten hebben en welke mensen daarvoor nodig zijn.

In elk geval is het plannen één van de kernvcompetenties van een onderwijsinstelling. Daar zijn in feite hogeropgeleide mensen voor nodig!

donderdag 7 april 2011

CVI Managementconferentie - (2) Keynotes ... #cvimc

Het thema van de managementconferentie 2011: "de docent als eigenaar van het onderwijsproces". Drie keynotespeakers zijn uitgenodigd om ieder gedurende precies 18 minuten een verhaal over het voetlicht te brengen over dit thema.

Ad Verbrugge
Nu zit er een kritisch publiek dus laat hij als mede-oprichter van Beter Onderwijs Nederland zien wel over wat lef te beschikken om hier zijn verhaal te komen vertellen. Overigens vond hij dat ook maar dan omgekeerd...
BON heeft altijd al een kritische noot heeft gehad op CGO maar er leeft nu het gevoel dat een aantal thema's toch wel is opgepikt.
Verbrugge gaat in op de historie van BON. Aanleiding was een artikel onder de titel 'Geschonden Beroepseer' dat vooral handelde over de vervreemding tussen management en beroepsbeoefenaar als systemische ontwikkeling die er voor gezorgd heeft dat beide lagen verschillende talen spreken. Verbrugge beschouwt de manager niet zozeer als boosdoener maar als resultaat van die ontwikkeling. Het systeem kraakt in zijn voegen, zoals blijkt uit de kredietcrisis. Verbrugge gaat in op het verschil tussen het Rijnlandse en het Angelsaksische model. In het Rijnlandse model speelt de arbeidsorganisatie als gemeenschap een belangrijke rol. Daarin zie je een belangrijke rol voor beroepseer en dat is dan weer gerelateerd aan vakopleidingen. Er is sprake van een zekere trots om een bepaald beroep te mogen uitvoeren. Het artikel maakte met name in het onderwijs veel los, waar men het het gevoel had niet meer te gaan over het primaire proces.
BON is indertijd vooral gestart vanuit het idee van beroepseer voor het vak van de leraar. BON moet beslist niet worden gezien als een soort vakbond. Vanuit die beroepseer ligt er ook een verplichting om er iets van te maken. Dat vraagt om een professionele houding en een actieve houding in bijvoorbeeld het bijhouden van het vak.
In Nederland wordt onderwijs van staatswege georganiseerd. Onderwijsinstellingen worden betaald om mensen de mogelijkheid te geven een opleiding te volgen. Daarmee is het onderwijs nog niet van de onderwijsinstellingen. Het onderwijs is ook niet van de docent, die belichaamt dat onderwijs. Instellingen moeten docenten faciliteren om een goede kwaliteit te krijgen en te houden. Daarom zijn er ook goede lerarenopleidingen nodig.
Verbrugge kon het niet laten en moet toch nog even sneren over CGO. Niet dat dat op zich helemaal verkeerd zou zijn, als de vakstructuur maar overeind blijft. Dat is volgens hem nodig om het denken van de studenten te structureren. Er mag niet teveel nadruk komen te liggen op allerlei psychosociale aspecten (een loodgieter, die wel netjes zijn schoenen uitdoet maar geen verwarming kan repareren). Hij beschouwt PGO als een probleem omdat in groepen werken betekent dat de prestaties op individueel niveau niet meer gemeten kunnen worden.
Hij geeft nog een pleidooi om er voor te zorgen dat het geld met name naar het primaire proces gaat. Op die manier moet voorkomen worden dat teveel geld gaat zitten in bureaucratische structuren met veel management. Er komt al een onderzoek naar de besteding van het geld in het HO, wellicht dat het MBO er voor kan zorgen dat dat niet nodig is.

Eerlijk gezegd vond ik het verhaal wat genuanceerder dan ik gewend ben van Verbrugge of BON. Dat waren velen niet met mij eens. Het zij zo...

Olaf McDaniel
McDaniel doet in opdracht van de MBO-raad onderzoek naar professionaliteit van docenten. Hij geeft aan dat de relatie tussen docent en student de meest cruciale factor is, het bepaalt voor 2/3 het studiesucces.
Kort gezegd gaat het onderzoek over drie vragen: Wat is professionaliteit? Kun je dat meten? Is het ook duurzaam in te voeren?
De Wet BIO dient als uitgangspunt voor de beschrijving van de professionaliteit van een docent op basis van een aantal competenties. Maar de Wet BIO kent geen normstelling. McDaniel onderscheidt vijf niveaus: minimum - start - norm - plus - top. Om die niveaus in kaart te brengen werkt hij met een selfassessment aan de hand van een groot aantal vragen. Daarbij wordt gevraagd baar het beeld dat docent op dit moment van zichzelf heeft en zijn ambitie. Hoewel een aantal competenties niet zijn meegenomen in de Wet BIO zijn die wel opgenomen in de scan. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over ICT-competenties.
Uit de resultaten blijkt dat ambities maar weinig worden waargemaakt. Nog maar 16% van de docenten voldoet in het selfassessment aan de norm. Er blijken nog veel onderwerpen te zijn waar nog veel aandacht aan besteed moet worden. In het onderzoek wordt naar verschillende factoren bekeken, waaronder de tijd die men al door gebracht heeft in het onderwijs. Jonge docenten blijken nog heel ambitieus, als mensen wat langer in het onderwijs zitten, daalt de ambitie ondanks het feit dat de norm nog niet wordt gehaald. Daarbij komt naar voren dat starters heel innovatief zijn dat docenten naar mate ze langer in het onderwijs zitten meer op routine gaan draaien.

Het goede nieuws is dat er veel kennis in huis is. Dat betekent dat met een goede taakverdeling binnen een afdeling er al heel veel opgelost kan worden, nog een groot deel is oplosbaar binnen de instelling. Slechts een klein deel van de benodigde kennis ontbreekt en moet extern worden gezocht.
Een van de oplossingen is er op gericht om docenten met een hoog zelfbeeld te koppelen aan mensen met een laag zelfbeeld.
McDaniel trekt de volgende conclusies:

  • Weinig docent halen de norm, dat is zorgwekkend
  • Het ambitieniveau van docenten is wisselend en maar te beperkt gericht op het versterken van het team
  • Binnen de instelingen is voldoende kwaliteit aanwezig maar het is scheef verdeeld, het is in feite een distributie vraagstuk.

Er kunnen en moeten grote sprongen gemaakt worden in de kwaliteit van de docent, maar die ontwikkeling gaat niet vanzelf. Het management heeft hierin een belangrijke rol.
De docent als eigenaar van het onderwijsproces! Dat vergt nog wel een verbetering van de kwaliteit, dat vraagt om een professionele houding. Daar hoort ook een verplichting tot bijscholing bij. Bedenk dat er voor scholing erg veel geld en tijd beschikbaar is (10% van de uren). Het management wordt uitgedaagd om hier vorm aan te geven.

Op zoek naar de kracht in de professie van de docent (domburg 6 april 2011)

Mathieu Weggeman
Als iemand een publiek kan entertainen is het Mathieu Weggeman. Dat is in een kort verslag nauwelijks weer te geven. Een korte samenvatting, zonder de anekdotes. 

Een docent is eigenaar van het onderwijsproces als voldaan wordt aan twee voorwaarden: de school heeft een collectieve ambitie en de docent heeft kwaliteit.
Als een docent eigenaar kan zijn kan hij in zijn flowgebied werken. Het flowgebied is afhankelijk van de relatie tussen de complexiteit van een taak en het kennisniveau van de kenniswerker. Te complexe taken leiden tot angst en stress, te makkelijke taken tot apathie en verveling. Als taken 'lekker moeilijk' zijn, net voorbij comfortzone liggen, dan wordt er geleerd. Een leidinggevende heeft de taak om voor passende taken of scholing (of beide!).

CVI Managementconferentie - (1) Conference by the sea ... #cvimc

De CVI Managementconferentie 2011: Conference by the sea. Een conferentie in een nieuw concept. Elk ROC een eigen huis en een eigen programma van wat ze wilden delen met anderen. Ik was benieuwd hoe dat zou gaan uitpakken, of het voor herhaling vatbaar zou zijn. Het idee was ontstaan door gebrek aan een goed conferentiecentrum in Zeeland. Dan maar eens andersom geredeneerd: 'hoe ziet een conferentie er uit als we het in Domburg doen?' In elk geval zat de stemming er goed in, waren er 1100 mensen op af gekomen

Vaak hoor je wel eens het commentaar op onderwijsconferenties, dat de student als lijdend voorwerp veelal ontbreekt. De CVI- en saMBO~ICT vormen daar een positieve uitzondering. Daar worden studenten ingezet bij de catering, de wegwijzers, de jassen, de begin- en einddansjes, beveiliging, techniek, noem maar op.
Met als thema 'De docent als eigenaar van het onderwijsproces' zou je verwachten, dat die groep ook goed vertegenwoordigd zou zijn. Niet dus...
Ik ben braaf naar vijf van de zes presentatierondes geweest. Het vergt nog wat tijd om alle berichten daarover hier te verwerken. De komende dagen in wat achtereenvolgende afleveringen dan maar.

dinsdag 5 april 2011

Over betonnen zwembandjes...

Ik heb het eerst gehoord over betonnen zwembandjes in het kader van kwaliteitszorg. Daar werd het fenomeen aangehaald als voorbeeld van wat er kan gebeuren als kwaliteitszorg een eigen leven gaat leiden, als het een doel op zichzelf wordt. Dingen worden niet meer gedaan omdat processen worden verbeterd maar omdat het moet van het kwaliteitszorgsysteem. Op die manier kun je zelfs voor het maken van betonnen zwembandjes een kwaliteitskeurmerk krijgen! Het gaat in feite om een doel-middel omkering.
De metafoor kun je doortrekken naar situaties buiten kwaliteitszorgsystemen. In het onderwijs kom je ook betonnen zwembandjes tegen. Ophokuren vormen een mooi voorbeeld. Om aan de norm van 850 of 1000 onderwijsuren te komen worden activiteiten bedacht die formeel aan de regels voldoen (gepland, met een bevoegd docent) maar eigenlijk niet of nauwelijks bijdragen aan het leren: Verplicht in een ruimte bij elkaar gaan zitten om wat huiswerk te maken. Voldoen aan een urennorm wordt het doel terwijl het eigenlijk een middel is dat moet bijdragen aan kwalitatief goed onderwijs.
Bij de toepassing van ICT in het onderwijs kom je ook betonnen zwembandjes tegen. Vaak wordt bij de invoering ervan gewerkt met een ‘verleidingsstrategie’. Het is niet echt verplicht om het te gebruiken, men hoopt dat ‘goed voorbeeld goed doet volgen’. In de praktijk wordt dan vooral gekeken of het systeem wordt gebruikt, of er een toename zichtbaar is in de gebruiksstatistieken. Of dat iets oplevert in de zin dat het onderwijs effectiever wordt (een hoger leerrendement) of efficiënter (meer doen met minder mensen), wordt eigenlijk nooit onderzocht. Het digitale systeem als betonnen zwembandje.
Er zijn veel meer voorbeelden te bedenken. Doel-middel omkeringen. Het controleren op betonnen zwembandjes kan helpen om zicht te houden op waar het eigenlijk om te doen is, om er niet alleen voor te zorgen dat ‘de dingen goed gedaan worden’ maar ook om ‘de goede dingen te doen’.